Overslaan en naar de inhoud gaan

Grote gele kwikstaart Motacilla cinerea

Foto: Louis Westgeest

Indeling

Motacillidae [familie]
Motacilla [genus] (9/5)
cinerea [soort]

Herkenning
18 cm. Beide geslachten met zeer lange zwarte staart met witte buitenste staartpennen. Mannetje in broedkleed met blauwgrijze bovendelen, geheel gele onderdelen, zwarte kin en keel en witte wenkbrauwstreep en baardstreep; in winterkleed alleen onderstaartdekveren geel, borst en buik beige, keel wittig, en onduidelijke witte strepen op kop. Vrouwtje heeft meer grijsgroene bovendelen en heeft zomer en winter witte keel. Juveniel heeft bruingrijze bovendelen en isabelkleurige onderdelen. Verschilt van witte kwikstaart onder andere door gele onderstaart, maar ook door langere staart, van gele kwikstaart door langere staart, grijze bovendelen, smallere wenkbrauwstreep, bleke poten en uitgebreider geel aan staartbasis. In vlucht brede witte vleugelstreep. Gedrag en vlucht als van witte kwikstaart. Meestal alleen of in paren, maar 's winters soms in kleine troepjes en op slaapplaatsen in grotere groepen. Broedt in holen in oude muren, onder bruggen, in steile rivieroevers, etc.

Verspreiding en voorkomen
Broedvogel in Noord- en Centraal Europa, Oost-Turkije en grote delen van Centraal-, Noord- en Oost-Azië. Standvogel in West- en Zuid-Europa, de Kanarische Eilanden, de Azoren, Marokko, een gebied rondom de Kaukasus, Taiwan en Japan. Wintergast in delen van Noord- en Oost-Afrika, Zuidoost-Europa en Zuid- en Zuidoost-Azië. In Nederland schaarse broedvogel, wegtrekkend, doortrekker en wintergast in klein aantal.

Biotopen
Aan oevers van beken en rivieren, het liefst met loofbos of loofbomen omgeven. Bij voorkeur snelstromende beken en rivieren, maar ook bij zwak of zelfs nauwelijks stromend water. Ook kanalen en sloten, zelfs tot in centrum van steden, en bij regenplassen.

Voedsel
Voornamelijk ongewervelden; foerageert lopend en maakt korte sprintjes, vliegt soms even op om insect uit de lucht te pikken. Vangt soms kikkervisjes en kleine visjes.

Eieren
Aantal eieren in legsel meestal 4-6, zelden 3-7. Buikig. Glad en glanzend. Grondkleur crèmeachtig of grijsachtig-bruin. Zwak grijsachtig-geelbruin gevlekt; of licht en grijzer en meer als de eieren van de rouwkwikstaart. Vaak een donker haarlijntje. Formaat 18,9 x 14,3 mm.

Geluiden
Roep 'tittit' of 'tit', hoger, metaliger en korter dan roep van witte kwikstaart. Zang muzikaler en gevarieerd.

Publicatie