Overslaan en naar de inhoud gaan

Kleine vliegenvanger Ficedula parva

Foto: Louis Westgeest

Indeling

Muscicapidae [familie]
Ficedula [genus] (3/1)
parva [soort]

Herkenning
11,5 cm. Mannetje 's zomers met helder oranje keel en borst, grijze kop en borstzijden. Vrouwtje als mannetje, maar zonder grijs en oranje, met bruine bovendelen, gelige borst en flanken, en witte buik. Beide sexen met witte oogring, zwarte staart en witte vlekken op zijkant van staartbasis. Juveniel als vrouwtje, maar met zeer vage vleugelstreep. Wipt veel met staart, zodat witte vlekken opvallen. Meestal niet schuw, maar verborgen levend.

Verspreiding en voorkomen
Broedt in Oost-Europa, westelijk tot op 150 km van de grens in Duitsland, noordelijk tot halverwege Finland en zuidelijk tot Noord-Griekenland. Overwintert Pakistan en Indië. In Nederland doortrekker in uiterst klein aantal.

Biotopen
In broedtijd in - vaak vochtige - gemengde of loofbossen.

Voedsel
Insecten, foerageert meestal in bomen als een zanger, maar ook op vliegenvangermanier.

Eieren
Aantal eieren in legsel meestal 5-6, zelden 4-7. Buikig, glad en glanzend. Witachtig, of zwak geelbruin of blauwgroen. Bezet met zeer fijne roodachtig-bruine spikkels, vaak zwak en met de tekens slecht begrensd. Soms een krans van donkere tekens rond de stompe pool. Formaat 16,5 x 12,6 mm.

Geluiden
Roep 'tsjik' en een winterkoningachtig 'trrrr'. Zang helder en gevarieerd, delen lijken op zang van fluiter.

Publicatie