Overslaan en naar de inhoud gaan

Geelgors Emberiza citrinella

Foto: Hans van der Meulen

Indeling

Emberizidae [familie]
Emberiza [genus] (17/4)
citrinella [soort]

Herkenning
16,5 cm. Mannetje heeft heldergele kop en onderdelen, met wat donkere strepen op de kop. Vrouwtje heeft minder geel op kop en onderdelen en meer bruine streping. Beide sexen hebben karakteristieke kastanjebruine stuit en witte buitenste staartpennen. Bovendelen bruin, gestreept met zwart. Sommige mannetjes hebben minder gele onderdelen en hebben witachtige buik. Juveniel als vrouwtje, maar minder geel en soms zelfs geheel zonder geel. Wipt in zit regelmatig met staart. Buiten broedseizoen vaak in grote groepen, met andere gorzen, leeuweriken en vinken.

Verspreiding en voorkomen
Komt voor in Verenigd Koninkrijk, Europa, Midden Oosten en Rusland. Grotendeels standvogel. Noordelijke populatie is broedvogel en trekt voornamelijk naar Zuid-Europa en Midden-Oosten. In Nederland talrijke broedvogel, jaarrond aanwezig, doortrekker en wintergast in groot aantal.

Biotopen
Open cultuurgebieden met heggen en verspreide struiken. Nooit in bos. 's Winters ook op landbouwgronden.

Voedsel
Voornamelijk zaden, maar 's zomers ook insecten. Zoekt voedsel op de grond.

Eieren
Aantal eieren in legsel meestal 3-5, soms 2-6. Buikig tot rondachtig. Glad en glanzend. Wit, blauwachtig, grijsachtig of purperachtig getint. Meestal met zwakke, fijne licht purperachtig-grijze of roodachtig-purperen spikkels of dunne krabbels; en met schaarse, zware onregelmatige krabbels en kleine vlekjes in zwart of purperachtig-bruin; tekens lopen vaak uit in haardunne lijntjes. Formaat 21,6 x 15,3 mm.

Geluiden
Roep 'tsik' en 'twitik'. Zang 'titititi tèèèh', lijkt soms op cirlgors.

Publicatie