Diagnostische kenmerken Bladen meestal alle in een wortelrozet, meestal spatelvormig, tot 5 cm lang, gekarteld, behaard. Hoofdjes alleenstaand. Bloemhoofdjesbodem kegelvormig, hol, min of meer glad, zonder stroschubben. Lintbloemen wit of aan de top paarsrood aangelopen. Buisbloemen geel. Pappus ontbrekend. Nootje 1,5-2 mm lang, met rechtopstaande haren.
Hoogte bloeiende plant 0,05-0,15 m.
Bloeitijd Bloeit bijna het hele jaar door, vooral april-september.
Levensvorm Hemikryptofyt.
Standplaats Op vochtige, voedselrijke, betreden, beweide of vaak gemaaide grasgrond.
Zeldzaamheid en verspreiding Zeer algemeen. Ook als tuinplant, dan vaak met gevulde hoofdjes.
Bron
Auteur(s)
Meijden, R. van der